Rasbeschrijving

NEDERLANDSE HOOGVLIEGER

 

 

LICHAAMSBOUW :

Type en stand:
Het type en stand van de Nederlandse Hoogvlieger vormen wel de belangrijkste raskenmerken en geven een overwicht bij de beoordeling
Het is een compacte, goed afgeronde vogel met een horizontaal gedragen lichaam. Het lichaam dient kort en niet te smal te zijn. Toch moet het vliegtype van deze duif herkenbaar blijven. De staartlengte moet in verhouding staan met de rest van het lichaam. Er moet een kloeke houding en uitstraling te constateren zijn. Hoe meer het lichaam afloopt , dus te afhellend is , hoe meer het type afwijkt van de bedoelde Nederlandse Hoogvlieger

 

 

 

 

De staart moet horizontaal aan het lichaam aansluiten en mag niet hangen of omhoog wijzen.
Het ras is middelgroot, mag niet smal en lang zijn .Het is vrij kort, wat breed zonder fors te zijn
Niet grof en niet te hoog of te laag op de poten. Als de duif te klein is, is dat nadelig voor de fok, de jongen missen dan meestal het juiste type. Een krom borstbeen is ook een ernstige fout. In het algemeen: wat de conditie aangaat, zijn het vitale vogels met goede gespierdheid : het goed kunnen vliegen moet er vanaf stralen.

Rozetgetijgerde

 

De Rozetgetijgerden komen voor in zwart rood en geel. Ze hebben voor op het vleugelschild, gelijkmatig verdeeld, ongeveer 10 tot 15 witte veertjes. De vleugelbogen moeten vol gekleurd zijn. Tevens moeten ze een aantal witte veertjes hebben tussen de schouder en de halsbasis, tezamen een witte driehoek vormend: z.g. harttekening, tegenwoordig wordt bijna altijd de term “V - Tekening” gebruikt

 

 

 

 

 

 

Witpen- Witstaart

 

Deze tekening is een combinatie van de witpen en de witstaart. De blauwe, blauw-zilvere en grijze kleurslagen , die alleen in de laatste drie tekeningen voorkomen. Hebben bovendien twee donkere vleugel banden achter over het vleugelschild. Bij de witpennen zijn uitsluitend de buitenste 7 tot 10 slagpennen wit. Tussen de witte veren mogen zich geen gekleurde bevinden, dit noemt men schakelpennen. 

 

 

 

 

Witschilden.


Bij de witschilden dient het hele vleugelschild ovaalkleurig wit te zijn.
De slagpennen moeten alle gekleurd zijn.
Vroeger werd er onderscheid gemaakt tussen kort en langschild: dan waren alle mantelpennen wit of geen van alle.

 

 

Schildgetijgerde

 

 

Bij de schildgetijgerde is het hele vleugelschild regelmatig voorzien van witte veertjes.
Het meest ideale is om en om wisselend met de grondkleur . In het algemeen mag het de grondkleur niet overheersen. Dus een ietsje meer grondkleur is het beste. Als er te grote witte velden op het vleugelschild voorkomen, is de duif te platerig. Te veel wit gaat al gauw in de richting van een witschild. Om daar dan een goede witschild van te krijgen, zal er waarschijnlijk te veel geplukt moeten worden: het witte schild wordt dan te dun. Ook de driehoek tussen de schouders en de hals basis moet aanwezig zijn .

 

 

 

Witstaarten

Hier zijn alle staartpennen wit gekleurd en ook het boven en onderstaart dek is wit.
Er is een duidelijke afscheiding tussen het wit en de kleur.

 

 

 

 

 

 

 

Schoorsteenvegers

Bij de schoorsteenvegers is de grondkleur diep kastanjebruin met veel metaalglans aan de borst en hals. Over de staart loopt een zwarte band, maar aan het einde is weer kastanjebruin. De slagpennen dienen aan de buiteneinden zwart te zijn, met daaromheen een bruine zoming. Alle veren moeten vrij zijn van zwarte smet, natuurlijk op de vereiste zwarte tekening na. De slagpentekening dient duidelijk, diep gekleurd en zo scherp mogelijk begrensd te zijn. De niet al te grote vlektekening moet rondom licht( = bruin) omzoomd te zijn. Op de slagpennen ligt de vlek direct aan het uiteinde van de veerkop. Bij de spiegeltekening van de staart is de vlektekening iets verder van het uiteinde gelegen. Op afstand ontstaat dan de indruk dat de staart geband is. Het type en de kopbelijning is gelijk aan die van de andere Nederlandse Hoogvliegers. De snavel en de nagels zijn zwart. De oogranden zin blauw-zwart.

 

Kop en snavel

 

De schedel moet breed zijn me voldoende lengte, goed afgerond en voldoende voorhoofd hebben. De kop is goed gevulde en weinig gerekt, met een goed uitgesneden keel.
Meestal gaat dit soort kop samen met een krachtige snavel. Maar die moet ook weer niet overdreven groot zijn. De grootte van de kop zal ook de breedte van de rest van de vogel ten goede komen, vooral de borst. Ook moet er gelet worden op de vulling van de voorkop, die niet geknepen mag zijn. Een smalle kop ziet men niet op een brede vogel, hetgeen dus gevolgen heeft voor het hele type . Het voorhoofd dient dus vol te zijn.
De snavel inplant verdient ook de nodige aandacht . Hij mag niet benedenwaarts gericht te zijn, de voorkop moet t.o,v de snavel een duidelijke hoek vormen, m.a.w. de voorkop moet sterk bij de snavel ontspringen en goed gevuld zijn. De snavellijn dient centraal door het oog te gaan, als men die als een denkbeeldige lijn doortrekt.
Er moet ook voldoende lengte zijn tussen oog en snavelbasis. Als de snavel teveel naar beneden wijst, versterkt dit ook de indruk dat er te weinig vulling in de voorkop zit.
Een hangsnavel gaat vaak samen met een geknepen kop: de duif is te scherp van gezicht. Bij een haaksnavel wijst de punt te ver naar beneden: die mag voorzichtig bijgeknipt of gevijld worden ( nagelschaartje of – vijltje).

 

 

 

Ogen en oogranden

 

De ogen zijn zilver parelkeurig, ze zijn zo wit mogelijk, met een kleine ronde pupil.
Ze liggen midden in de kop en mogen niet te veel naar buiten treden. De oogranden zijn fijn en rond, ze omsluiten het hele oog en ze zijn altijd licht- vleeskleurig. Behalve bij duiven met een zwarte grondkleuren bij schoorsteenvegers moeten ze donker zijn. Bij de zwart –roeken moeten ze natuurlijk weer licht zijn. Uit ogen straalt de strijdlust, ze zijn helder en sprekend. Op de juiste oogkleur en oogranden kan geselecteerd worden, want dit is vaak een kwestie van erfelijkheid. Bij het ouder worden , worden vaak de oogranden wat grof. Naar alle waarschijnlijkheid heeft dit niets te maken met het soort voer, met vliegen van de duiven of de hoeveelheid licht

 

 

De snavelkleur behoort blank te zijn , behalve bij de zwart -witschilden en zwart – witschild getijgerde en ook bij de schoorsteenvegers en de blauwe kleurslagen mag die donker zijn . Voor de zwart roeken wordt vooralsnog een blanke snavel voorgeschreven. De neusvleugels zijn fijn en glad. Lichtroze van kleur en wit bepoederd. Soms komt er wit voor op de kop en bij de snavelbasis, dit kan zich uitbreiden als het dier ouder wordt.

Benen en nagels


De benen zijn middellang en mogen nooit bevederd zijn . de borst en buiklijn gaat boven de knieën door. Is er van de dijbenen te veel zichtbaar, dan zijn de benen te lang en is de duif te hoog gesteld. In dat geval kan er ook sprake zijn van te weinig buikvulling. De beentjes zijn hoogrood van kleur. De nagelkleur correspondeert met de snavelkleur, ze zijn dus steeds blank. Behalve bij de zwart – witschilden en de zwart- getijgerde: witte teennagels zij hier erfelijk en men dient het uit de stam te selecteren . Bij de rode en gele dieren moeten de donkere nagels en snavels uitgeselecteerd worden, ze worden nooit lichter, het is erfelijk en een storend gezicht. Ook bij de blauwe duiven en de schoorsteenvegers zijn de nagels donker

 

 

Hals borst en rug

 

De hals is middellang , niet te zwaar en ook niet te smal. Aan de basis wordt hij breder. Er is een goede keeluitsnijding. De borst is breed en vol, goed afgerond en enigszins naar voren tredend. De buik is goed afgerond . De rug moet recht zijn en goed breed. Ook de beenstand heeft met het type lichaam te maken, te nauwe beenstand heeft tot gevolg dat er onvoldoende borstbreedte is. Ook de schouderbreedte telt hier, alsmede de aan ligging van de vleugels tegen de borst. Als de vleugelbogen open staan is de borst te smal.

 

Vleugels en staart


De staart is eerder kort dan lang, anders wordt het totale type weer te lang. Hij is recht en goed gesloten en wordt horizontaal gedragen. De vleugels zijn krachtig. De slagpennen rusten op de staart: ze mogen elkaar niet kruisen en reiken bijna tot aan de staartlengte. De vleugels moeten de rug goed afdekken, er mag geen ruimte tussen zijn . Is er wel een gaping tussen, dan noemt men dat een open rug. Zeker bij witschilden ontsiert dat de duif. De rug die dan rood, geel of zwart moet zijn, is dan zichtbaar tussen de schilden. De vleugels mogen niet hangen , een zwakke vleugeldracht wordt afgewezen.

 

 

Bevedering

 

De bevedering sluit goed aan bij het lichaam, voelt zacht aan en is niet al te overvloedig. Losse staartdracht wordt als fout aangerekend . Wat vrij veel voorkomt zijn de haarveren, die men kan herkennen aan de rafeligheid. Ze komen vooral voor bij de beter gekleurde vogels, de intensieve kleuren geel en rood. Jonge duiven worden ermee geboren, vaak is het euvel na de rui verdwenen. Haarveren vererven en er zal dus streng op geselecteerd moeten worden. Voor een goede na-fok zal men vaak een mindere kleur op een betere kleur moeten zetten, maar beter is het met de beste kleuren te fokken . Schift vererft sterk en die dieren doet men vroeg of laat toch weer weg, ze zijn niet geschikt voor de fok noch voor de tentoonstelling.